Waar is de sneeuw van weleer?
Door Salomon Kroonenberg
Er bestaat een prachtige tekening van de Franse cartoonist Sempé, waarin een ietwat onthutste voorbijganger naar de propvolle etalage van een boekwinkel tuurt. Achter het glas staan wel twintig kloeke boeken, elk lichtjes achteroverleunend tegen zijn eigen standaardje, zodat je hun titels goed kunt lezen: Het einde van het boek; Het laatste woord; Hebben de letteren toekomst? De ondergang van de leescultuur; De verdwenen literatuur, enzovoort, enzovoort. Kennelijk gaat het goed met het einde der boeken, net zoals het goed gaat met Francis Fukuyama’s The End of History en John Horgans The End of Science.
Ik krijg hetzelfde gevoel bij de steeds groeiende stroom apocalyptische toekomstvoorspellingen die goedbedoelende auteurs over ons angstige burgers uitstorten. Plan B 2.0, Rescuing a Planet under Stress and a Civilization in Trouble, heet het boek van de veelgelauwerde landbouweconoom Lester Brown, president van het Earth Policy Institute in Washington; Field Notes from a Catastrophe – Climate Change, Is Time Running out? van de succesvolle New Yorkse journaliste Elizabeth Kolbert; The Weather Makers – How Man is Changing the Climate and What it Means for Life on Earth van de Australische paleontoloog Tim Flannery, directeur van het South Australian Museum in Adelaide. Voeg daarbij nog het boek Collapse (Ondergang) van Jared Diamond, besproken in Boeken (21.01.05) en op Holland Doc (noorderlicht.vpro.nl), en mijn dag kan niet meer stuk.
Want hoe doe je dat, mensen overtuigen dat het einde der tijden nabij is, en dat nog wel door ons eigen toedoen? Elk van de boekenschrijvers wil dat, en elk heeft daarvoor zijn eigen methode. Lester Brown, de landbouweconoom, doet het met een donderpreek. Plan A is voor hem business as usual: de wereld gaat door zijn bestaansbronnen en het milieu te vernietigen, wat leidt tot economische neergang en uiteindelijke ineenstorting. Hoe inktzwart de toekomst er dan uitziet staat in het eerste deel van het boek. Geen olie meer, watertekorten, ontbossing, bodemerosie, oprukkende woestijnen, klimaatverandering, zeespiegelrijzing, meer stormen, fatale vermindering van biodiversiteit. Hij schildert de rampen die ons te wachten staan in schrille kleuren, waarbij elke nuance ontbreekt. Niemand heeft tot nu toe kunnen aantonen dat een warmer klimaat leidt tot meer en zwaardere stormen, toch is dat voor Brown vanzelfsprekend. Smeltende gletsjers worden unverfroren gekoppeld aan een stijgende zeespiegel, terwijl dat laatste toch vooral veroorzaakt wordt door de uitzetting van het zeewater. Bovendien is het niet zeker of de ijskappen van Groenland en Antarctica nu aftakelen of juist groeien door de hogere sneeuwval. Maar dat soort onzekerheden zijn aan Brown niet besteed. Zo staat het boek vol van demagogische uitspraken, die eerder afbreuk doen aan zijn stellingname dan dat ze die ondersteunen.
Dan volgt de oplossing van het probleem, namelijk Plan B: bestrijding van armoede en mislukte staten door meer onderwijs, betere gezondheidszorg, herbebossing, bodembescherming, stabilisering van de grondwaterspiegel en bescherming van de biodiversiteit. In Browns eendimensionale economenwereld is daar maar één ding voor nodig: geld. Zijn oplossing kost 161 miljard US dollar per jaar, op te brengen door de belasting te verhogen en de militaire uitgaven te verminderen. Zijn oorspronkelijke Plan B uit 2003 is alweer achterhaald, schrijft hij, want inmiddels is de olieprijs gestegen, en is China een economische wereldmacht geworden, vandaar nu het boek Plan B 2.0. Als u het niet kunt vinden in de boekwinkel, kijk dan tussen Wordperfect 8.0 en Windows voor Dummies.
En als je het boek uit hebt denk je: dat heb ik allemaal al eens gelezen, gezien en gehoord. Business as usual. Hij heeft het zelf ook in de gaten, want na 259 pagina’s verzucht hij dat hij nog steeds moeite heeft om de woorden te vinden die de ernst van de situatie weergeven. In elk geval hebben de woorden die hij tot dan toe wel had gevonden een averechts effect. Overkill overtuigt niet. Met donderpreken krijg je de kerk niet vol. Op naar Flannery.
The Weather Makers (vertaald als De weermakers) slaat een heel andere toon aan. De toon van de man die het allemaal heeft meegemaakt, hij is tenslotte de enige ecologisch onderlegde van het stel. Als jonge student zag hij in Nieuw-Guinea hoe het regenwoud de boomvarens van het hooggebergtegrasland overwoekerde: zijn eerste ervaring met global warming, al begreep hij de draagwijdte daarvan pas twintig jaar later.
Hij is verontwaardigd, hij schrijft vanuit een woede die persoonlijk is, niet moralistisch zoals Brown. Woede over het teloorgaan van de natuur. Woede over al die mensen die nodeloos energie verspillen. Woede op zijn eigen Australische regering die het Kyoto-protocol maar niet wil ondertekenen. Flannery’s woede is virtuoos, goed onderbouwd en vol zwartgallige humor, en daardoor heerlijk om te lezen.
Maar zijn visie wordt gekleurd door een al te paradijselijk beeld van de aarde van voor de industriële revolutie, en door James Lovelocks ‘Gaia-theorie’, een bedriegelijke voorstelling van de aarde als een ecosysteem dat zichzelf in evenwicht houdt (lees ook de recensie in Boeken 03.03.06). ‘De laatste tienduizend jaar heeft de thermostaat van de aarde op een gemiddelde oppervlaktetemperatuur van zo’n 14 °C gestaan,’ zegt Flannery. Dat is wel heel kort door de bocht, als je bedenkt dat tienduizend jaar geleden Scandinavië en Canada nog onder het ijs lagen en de Noordzee nog droog lag. Evenzeer meent hij dat de zeespiegel de laatste 8000 jaar constant is geweest, terwijl er geen twijfel bestaat dat die 8000 jaar geleden nog twintig meter lager was dan nu. Van de Kleine IJstijd, de historisch zeer goed gedocumenteerde koude periode tussen 1500 en 1850 heeft hij kennelijk nog nooit gehoord, het hele concept ontbreekt in zijn boek. En hij bagatelliseert de daaraan voorafgaande Warme Middeleeuwse Periode, welbekend door de wijnbouw in Engeland in die tijd en de kolonisatie van Groenland door de Vikingen: hij hoefde Jared Diamonds Ondergang er maar op na te slaan om overtuigd te worden van het grote belang van die twee recente klimaatpieken. Daarin past ook het totaal negeren van de recente discussie over de zogenaamde hockeystickcurve van Michael Mann en anderen, die met statistisch dubieuze methoden alle klimaatvariatie van vóór 1850, inclusief de Kleine IJstijd, wegmoffelen als ruis. De enige piek die dan nog overeind blijft is de huidige opwarming van het klimaat, de punt van de hockeystick, en Flannery neemt die kritiekloos over.
Uiteindelijk zijn zijn waarschuwingen net zo eendimensionaal als die van Brown. Ook hij laat geen ruimte voor andere conclusies dan dat wij ons eigen graf delven. En hij schrikt er niet voor terug de meest onwaarschijnlijke rampenscenario’s breed uit te meten, zoals een plotselinge dodelijke puls methaan uit de zeebodem zoals 55 miljoen jaar geleden is gebeurd (door natuurlijke oorzaken), zoals een plotselinge onderbreking van de warme golfstroom zoals twaalfduizend jaar geleden (door natuurlijke oorzaken), en zoals een plotselinge ineenstorting van het Amazonisch regenwoud (volstrekt hypothetisch).
Hij creëert het klassieke vijandbeeld dat iedereen die tegen het Kyoto-protocol is belangen heeft in de olieindustrie, en spreidt daarbij een zendingsdrift ten toon, een wetenschapper onwaardig. Zijn woede overtuigt net zo min als Browns donderpreek. Maar hij trekt tenminste zijn persoonlijke conclusies. Hij heeft zijn eigen museum zo ingericht dat hij zeventig procent bespaart op zijn energierekening. We zullen dan maar met de mantel der liefde bedekken dat hij net zo’n kerosinejunk is als Lester Brown als het gaat om het wereldwijd verspreiden van de boodschap in zijn boek.
Elizabeth Kolberts boek is het kortste, het aardigste en ook het indringendste. Het is gegroeid uit korte stukjes in de New York Times, waarin zij vertelt van haar reizen naar Groenland, Alaska, IJsland, Wales, Costa Rica. In Nederland ziet zij op de televisie Peter Timofeeff op het strand verdrinken in de zeespiegelstijging, en in de Biesbosch constateert zij dat Nederland niet meer inpoldert maar juist weer land prijsgeeft aan het water. De decorwisselingen zijn snel, je ziet veel personages even gauw verdwijnen als ze zijn verschenen, maar ondanks die journalistieke kortademigheid weet zij de essentie beter te raken dan Brown en Flannery. Ze laat de mensen zien in hun werkomgeving, en laat ze zelf vertellen over hun ervaringen, zoals het roerende echtpaar William Bradshaw en Christina Holzapfel op de Universiteit van Oregon, zijn bureau een puinhoop, het hare tot in de puntjes. Samen vertellen ze Kolbert hoe zij gedurende hun 35 jaar onderzoek de leefomstandigheden van één muskietensoort zien veranderen door het opwarmende klimaat.
Op de dag dat het Kyoto-protocol wordt ondertekend, op 16 februari 2005, is Kolbert in Washington op bezoek bij de onder-staatssecretaris voor Democratie en Mondiale Zaken Paula Dobrianski, een klein zenuwachtig vrouwtje met lang bruin haar tot op de schouders. Zij moet het standpunt van Bush over het protocol uitdragen. ‘Wij nemen het protocol heel serieus’ zegt Dobrianski. ‘Waarom stellen jullie dan geen maximum aan jullie emissies?’ vraagt Kolbert. ‘Wij handelen, wij leren, wij handelen. Wij hebben een gemeenschappelijk doel, alleen een andere aanpak’ zegt Dobrianski. Kolbert weer: ‘Wat is dan volgens u een gevaarlijk gehalte van CO2 in de atmosfeer?’ Dobrianski: ‘Wij handelen, wij leren, wij handelen’. Twee keer zegt zij ‘Wij hebben korte-termijn- en lange-termijnacties’. Drie keer zegt zij ‘Economische groei is de oplossing, niet het probleem.’ Zo pingpongt het gesprek heen en weer. Aan het eind van het gesprek vraagt Kolbert of ze nog een laatste woord wil zeggen. Dan zegt Dobrianski: ‘Wij nemen het probleem heel serieus. Wij hebben een gemeenschappelijk doel, alleen een andere aanpak’. Einde gesprek.
Van zo’n gesprek leer je meer dan van Browns grote woorden of Flannery’s vlijtig pleiten. Maar ook Kolbert lijdt aan dezelfde eenzijdige blik. Dat de gletsjers op IJsland groeiden in de jaren zeventig en tachtig neemt zij voor kennisgeving aan, maar dat zij daarna begonnen af te smelten is reden tot alarm.
Wat moeten we hier nu mee, met al deze rampscenario’s? Allemaal verbazen de auteurs zich over global warming, als een kind dat voor het eerst bewust de sneeuwklokjes uit de grond ziet komen, en daarna de krokussen, en daarna de narcissen, en niet weet dat dat elk jaar zo gaat. Het einde van de wereld als straf voor eigen zonden lijkt wel bijna een geloof geworden, net zo iets als het intelligent design van ons nationale nanobrein Cees Dekker.
Is er dan niemand die op de gedachte komt dat al die zogenaamde rampen, zoals opwarming van het klimaat, zeespiegelschommelingen, veranderende ecosystemen, smeltende gletsjers, normale natuurverschijnselen zijn, die ook optreden als de mens niets doet, die in het verleden ook talloze malen zijn opgetreden ver voordat de mens er was? Het beeld van de aarde in evenwicht, de thermostaat van Lovelock en Flannery bestaat niet. De aarde verandert altijd: dag en nacht, seizoenen, ijstijden, variaties in zonneactiviteit, plaattektoniek, allemaal processen waar de mens geen invloed op heeft. Het leven reageert daarop door zich aan te passen, door evolutie, door natuurlijke selectie van levensvormen die beter aangepast zijn aan de veranderde condities. Dát is de drijvende kracht achter de schijnbare harmonie tussen organismen en hun milieu. Voor ons mensen betekent dat: geen Don Quichotterie, niet vechten tegen of voor windmolens, maar aanpassen aan de veranderende natuur, ongeacht de oorzaak van de veranderingen: vulkanen, ontgassende zeebodems, bosbranden of wijzelf. Verwarring moet je zaaien, schreef journalist-schrijver Frank Westerman vorige week in nrc.next. Hadden Brown, Flannery en Kolbert dat maar gedaan, dan was er tenminste misschien iemand na gaan denken.