Joost van Kasteren −
06/06/11, 21:22
Het geringe besef van de waarde van ons geologische erfgoed komt omdat we er zo weinig van af weten.
Het binnenste van de aarde heeft altijd associaties opgeroepen met de hel, maar in wezen is het een onvervangbaar archief vol schatten. Met zijn nieuwste boek pleit geoloog Salomon Kroonenberg voor een herwaardering van de ondergrond.
Aan het eind van zijn nieuwe boek 'Waarom de hel naar zwavel stinkt', vallen de puzzelstukjes op hun plaats. Geoloog Salomon Kroonenberg heeft tijdens zijn odyssee door mythologie en geologie de hel niet kunnen vinden. Wat hij wel ontdekte is dat we hem zelf maken door nietsontziend tunnels te graven, naar delfstoffen te boren en kernafval en CO2 op te slaan in de ondergrond.
"Op de dag des oordeels zakken alle zondige steden weg in hun zelf gegraven metrobuizen, de olieboringen bereiken de vulkaanhaarden die ze zochten, pek en zwavel spuiten met de lava mee omhoog, alle sporen van de zondige aardse geschiedenis zijn onherkenbaar vermalen tot zwarte prut."
We zien de aarde als een black box waarmee we kunnen doen wat we willen, constateerde Kroonenberg al in zijn afscheidsrede als hoogleraar geologie aan de afdeling mijnbouwkunde van de TU Delft. "De ondergrond is net zulke ongerepte natuur als het regenwoud. Terwijl we ons terecht druk maken over de kap van het regenwoud, zijn we ons echter niet eens bewust van wat we aanrichten in de ondergrond. We leggen een tunnel aan voor de hoge snelheidslijn om het Groene Hart te sparen. Daarmee offeren we een stuk ongerepte ondergrond op voor het uitzicht op een door de mensen aangelegde grasplantage. En we staan er niet eens bij stil."
Het geringe besef van de waarde van ons geologische erfgoed komt omdat we er zo weinig van af weten. Astronomen kunnen miljarden lichtjaren ver de ruimte in kijken, terwijl geologen nog niet eens een mol kunnen zien die ons gazon van onder vernielt.
Onbekend maakt in dit geval ook onbemind. In bijna alle culturen is de aarde een lugubere onderwereld, waar zondaren in rivieren van pek spartelen en waar het stinkt naar zwavel. Hoog tijd, aldus Kroonenberg, dat iemand met een geologisch oog, een hamer en een kompas wat serieus veldwerk gaat doen naar het fenomeen 'hel'.
In zijn zoektocht naar de hel laat Kroonenberg zich onder meer leiden door het Evangelie van Nicodemus - het enige dat de hellevaart van Jezus beschrijft, maar dat niet is opgenomen in de Bijbel; door Odysseus, die van de godin Circe aanwijzingen krijgt hoe hij het rijk van de Hades kan bereiken; door Vergilius die zijn held Aeneas laat afdalen in de onderwereld en door Jules Verne die professor Lidenbrock met zijn neefje Axel laat afdalen naar het middelpunt van de aarde. Zijn belangrijkste gids echter is Dante. In het 'Inferno', deel van zijn Divina Commedia, geeft hij - al afdalend naar het centrum van de aarde - een gedetailleerde beschrijving van de onderwereld.
Steeds dieper afdalend in de hel van Dante confronteert Kroonenberg de mythologische verhalen met wat er uit de aardwetenschappen bekend is. Zo blijkt de 'hevig stinkende Avernusmond', waar Vergilius zijn tocht naar de onderwereld laat beginnen, in werkelijkheid een vriendelijk kratermeertje in de buurt van Napels, omgeven door wijngaarden en vruchtbomen. En de ondergrondse rivier de Styx, die we volgens dezelfde Romeinse schrijver over moeten steken om in de onderwereld te komen, blijkt in werkelijkheid een bovengrondse, zeer onbevaarbare waterval in Griekenland te zijn.
"Wat me opgevallen is", vertelt Kroonenberg, "is dat vanaf de oude Grieken de beschrijvingen van de onderwereld in de mythologie niet eens kloppen met wat toen al bekend was." Zo beschrijft Herodotus in de vijfde eeuw voor Christus de Acheron als een rivier aan de westkust van het Griekse vasteland. Die rivier bestaat echt. Honderd jaar later, bij Plato, is de Acheron een onderwereldrivier, die door allerlei verlaten gebieden stroomt tot hij het Acherousisch meer bereikt, de plaats waar de zielen van gestorvenen heen gaan.
Die mengeling van Wahrheit und Dichtung heeft te maken met de vele, tot voor kort onverklaarbare verschijnselen, die zich afspelen in de ondergrond met hun soms verwoestende effecten op de bovengrond. Zo zijn de Campi Flegrei, de Brandende Velden iets ten noorden van Napels, het resultaat van een uitbarsting van een supervulkaan die een kleine 40.000 jaar geleden plaatsvond. Daarbij zakte een gebied ter grootte van Amsterdam weg en werd een gebied ter grootte van Nederland met een driehonderd meter dikke laag as bedekt. 15.000 jaar geleden gebeurde dat nog eens en ook nu nog kan het gebeuren, want de supervulkaan is nog niet uitgewerkt.
Naast het mythologische en geologische verhaal van de ondergrond, beschrijft Kroonenberg ook zijn persoonlijke ervaringen, beginnend met een ontroerende schets van zijn eerste 'kuil', zelf gegraven bij het vakantiehuisje van zijn ouders. Terwijl hij zich voor iedereen verstopte, ziet hij in die kuil voor het eerst de gelaagdheid van de bodem met bovenin een zwarte laag aarde, daaronder een loodgrijze laag en daar weer onder een roestbruine laag met grillige bandjes.
Een ander belangrijk moment is als hij op zijn vijftiende verjaardag het boek 'Algemeene Geologie' cadeau krijgt van zijn oom Lipke Holthuis, conservator bij wat nu het Museum Naturalis in Leiden is.
In 2009 - meer dan een halve eeuw na die eerste kuil - mag Kroonenberg een kijkje nemen in een extra diepe kuil, het metrostation in aanbouw onder het Rokin in Amsterdam. Daar ziet hij - in natura op 14 meter diepte - wat meester Pieter Pieterszoon Ente uit Halfweg in 1605 als eerste aanschouwde, het basisveen. Een uniek stuk geologische geschiedenis, maar ook een uniek stuk wetenschapsgeschiedenis. Het was een Nederlandse geologe, Saskia Jelgersma, die in 1961 op grond van ouderdomsbepalingen aan het basisveen vaststelde hoe snel de zeespiegel is gestegen sinds de laatste ijstijd. Het stukje basisveen zou een monument moeten zijn, vindt Kroonenberg. Maar in plaats daarvan verstoppen we het achter een dikke laag beton, zodat niemand het ooit nog te zien krijgt.
In zijn afscheidsrede in maart 2010 pleitte Kroonenberg voor een Verdrag van Delft om, analoog aan het Verdrag van Malta dat het cultureel erfgoed in de bodem beschermt, het geologisch erfgoed te beschermen. In zijn boek komt dat pleidooi niet terug, want, zo zegt hij: "ik ben geen lobbyist, ik hoef niet zo nodig op de barricaden." Dat hij zich met zijn eerste boek 'De menselijke maat' stevig heeft geroerd in het klimaatdebat is volgens hem toeval. "In diezelfde tijd verscheen de film van Al Gore 'An Inconvenient Truth'. Die kon natuurlijk niet onweersproken blijven. Maar als je het leest, dan gaat dat boek maar voor een klein gedeelte over het klimaat."
Het thema van zijn vorige boek is de neiging van de mens om zijn invloed op de aarde te overschatten. Ook de huidige discussie om - in navolging van Nobelprijswinnaar Paul Crutzen - de huidige geologische periode, het Holoceen, om te dopen tot het Antropoceen, getuigt volgens hem van een ernstig gebrek aan bescheidenheid. "Met of zonder ons, de ontwikkeling van de aarde volgt zijn eigen weg", zegt hij. De krachten die daarbij een rol spelen zijn zo groot dat we die nauwelijks kunnen bevatten.
Waarom hij dan toch een lans breekt voor het behoud van het geologisch erfgoed? Kroonenberg: "De ondergrond laat ons de geschiedenis van de aarde zien. Daar kunnen we ons voordeel mee doen in bijvoorbeeld het klimaatonderzoek. Maar de ondergrond laat ons ook de geschiedenis van de mensheid zien. Als je stukken weghaalt, bijvoorbeeld om een Noord-Zuidlijn aan te leggen, raak je je geschiedenis kwijt. Ik zeg niet dat je niet mag boren of graven. Maar dan wel het liefst met enig besef van de waarde van de ondergrond."